ham

ham

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ham    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɑm/
Woordafbreking
  • ham
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aangeslibd land’ voor het eerst aangetroffen in 694 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ham hammen
verkleinwoord hammetje hammetjes

Zelfstandig naamwoord

ham v/m

  1. (voeding) het vlees van de achterkant van een varken o.a. geschikt als beleg voor de boterham
    • Veel mensen vinden ham heerlijk. 
  1. (anatomie) een dikke dij van een mens
    • Daar bevindt zich de ham. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ham staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

ham

  1. ham


Deens

Persoonlijk voornaamwoord

ham

  1. hem (mannelijke vorm, deerde persoon enkelvoud, datief en accusatief)
  1. «Moderen gav ham et brev.»
    Zijn moeder gaf hem een ​​brief.

De Deense persoonlijke voornaamwoorden

De Deense persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud 1. 2. 2. formeel 3. m 3. v 3. o
Nominativ jeg du De han hun det
Genitiv min din Deres hans hendes dets
Dativ - dig Dem ham - det
Akkusativ mig dig Dem ham hende det
Meervoud 1. 2. 3. mv
Nominativ vi I de
Genitiv vores jeres deres
Dativ os jer -
Akkusativ os jer dem




Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • ham
enkelvoud meervoud
ham hams

Zelfstandig naamwoord

ham

  1. ham

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /hɑm/
Woordafbreking
  • ham
Naar frequentie 38

Persoonlijk voornaamwoord

ham

  1. hem (mannelijke vorm, deerde persoon enkelvoud, datief en accusatief, van personen)
  1. «Det er uholdbart for ham å være tredjekeeper.»
    Het is onaanvaardbaar voor hem om als derde keeper te fungeren.
Schrijfwijzen
  • han (mannelijke vorm, deerde persoon enkelvoud, datief en accusatief, van personen)
Synoniemen
  • den (mannelijke vorm, deerde persoon enkelvoud, datief en accusatief, van dingen)
Noorse persoonlijke voornaamwoorden (in het Bokmål)
getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e   jeg ik meg mij
2e   du jij deg jou
3e m persoon
m ding
han
den
hij han / ham
den
hem
v persoon
v ding
hun
den
zij henne
den
haar
o det het det het
meervoud 1e   vi wij oss ons
2e   dere jullie dere jullie
3e   de zij dem hen
beleefdheidsvorm 2e   De u Dem u

Veluws

Zelfstandig naamwoord

ham

  1. de arend van een zeis
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.