det

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / de /, / d̥e /
Woordafbreking
  • det
Naar frequentie 3

Aanwijzend voornaamwoord

det

  1. dat

Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ðæt/ (Etsbergs)

Aanwijzend voornaamwoord

det o

  1. dat
  1. «Ich wil det book gaere-n höbbe.»
    Ik wil graag dat boek hebben.

Betrekkelijk voornaamwoord

det o

  1. dat
  1. «'t Beer det ich gister gedrónke-n höb, höb ich noe allewiel oetgespiedj.»
    Het bier dat ik gisteren heb gedronken, heb ik nu alweer uitgespuugd.

Bijwoord

det

  1. er
  1. «Det guuef mieë-r óplóssinger veur g'r fówtj.»
    Er zijn meerdere oplossingen voor het probleem.

Lidwoord

det o

  1. het
  1. «Det book höb ich gister nag gelaeze.»
    Het boek heb ik gisteren nog gelezen.
Verbuiging
  • [1] Deze vormen zijn buiten gebruik geraakt.

Onbepaald voornaamwoord

det o

  1. het

Persoonlijk voornaamwoord

det o

  1. het

Voegwoord

det

  1. dat
  1. «Ich glouf neet det ich det gedaon höb.»
    Ik geloof niet dat ik dat gedaan heb.

Noors

Uitspraak
  • Geluid:  det    (hulp, bestand)
  • IPA: / deː /
Woordafbreking
  • det
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Oudnoordse woorden þat en þet, de onzijdige vorm van
Naar frequentie 2

Lidwoord

det, o

  1. de
  1. «Han var torsdag i Kabul for å bistå det frigitte gisselet Pål Refsdal.»
    Hij was donderdag in Kabul om de vrijgelaten gijzelaar Paul Refsdal bij te staan.
Schrijfwijzen

Voornaamwoorden

Aanwijzend voornaamwoord

det

  1. (3e persoon enkelvoud, onzijdige vorm) het
  1. «Havregryn og vann, det var alt vi hadde.»
    Havervlokken en water, het was alles wat we hadden.

Onbepaald voornaamwoord

det

  1. het
  1. «Det regner.»
    Het regent.

Persoonlijk voornaamwoord

det, o

  1. (3e persoon enkelvoud, onzijdige vorm) het
  1. «Hent bildet og vis det til bestemor.»
    Haal het beeld en laat het aan de oma zien.
Schrijfwijzen
Noorse persoonlijke voornaamwoorden (in het Bokmål)
getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e   jeg ik meg mij
2e   du jij deg jou
3e m persoon
m ding
han
den
hij han / ham
den
hem
v persoon
v ding
hun
den
zij henne
den
haar
o det het det het
meervoud 1e   vi wij oss ons
2e   dere jullie dere jullie
3e   de zij dem hen
beleefdheidsvorm 2e   De u Dem u

Nynorsk

  • Geluid:  det    (hulp, bestand)
Uitspraak
  • Geluid:  det    (hulp, bestand)
  • IPA: / deː /
Woordafbreking
  • det
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Oudnoordse woorden þat en þet, de onzijdige vorm van

Lidwoord

det, o

  1. de
Schrijfwijzen

Voornaamwoorden

Aanwijzend voornaamwoord

det

  1. (3e persoon enkelvoud, onzijdige vorm) het

Onbepaald voornaamwoord

det

  1. het

Persoonlijk voornaamwoord

det o

  1. (3e persoon enkelvoud, onzijdige vorm) het
Schrijfwijzen
Nynorske persoonlijke voornaamwoorden
getal / respect pers. genus onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e   eg ik meg mij
2e   du jij deg jou
3e m han hij han (honom) hem
v ho zij ho / henne haar
o det het det het
meervoud 1e   vi wij oss ons
2e   de jullie dykk jullie
3e   dei zij dei hen
beleefdheidsvorm 2e   De u Dykk u

Occitaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /'det/
enkelvoud meervoud
det dets

Zelfstandig naamwoord

det m

  1. vinger

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Naar frequentie 2

Lidwoord

det, o (bepaald, onzijdig, enkelvoud)

  1. dat
Schrijfwijzen
  • den, g (bepaald, gemeenschappelijk, enkelvoud)
  • de, mv (bepaald, meervoud)
  • dom, mv (bepaald, meervoud; spreektaal)

Aanwijzend voornaamwoord

det

  1. dat
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.