dig

Afrikaans
stellend attributiefvergrotend overtreffend
digdigtedigterdigste

Bijvoeglijk naamwoord

dig

  1. dicht


Engels
Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to dig
he/she/it digs
verleden tijd dug
voltooid
deelwoord		 dug
onvoltooid
deelwoord		 digging
gebiedende wijs dig

Werkwoord

dig

  1. graven
  2. ~ into: nauwkeurig onderzoeken
  3. (informeel) aardig vinden, vallen op
  1. «He digs you!»
    Hij valt op je!
  2. (jongerentaal) verstaan, begrijpen
  1. «Do you dig, man?»
    Begrijp je me, man?


Zweeds
Naar frequentie 21

Persoonlijk voornaamwoord

dig

  1. jou
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.