persoonlijk
Nederlands
Woordafbreking
- per·soon·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | persoonlijk | persoonlijker | persoonlijkst |
verbogen | persoonlijke | persoonlijkere | persoonlijkste |
partitief | persoonlijks | persoonlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk
- betrekking hebbend op of uitgevoerd door de persoon zelf
- Zo'n kaartje is heel wat persoonlijker dan een e-mail die gericht is aan iedereen.
Hyponiemen
- bovenpersoonlijk, hoogstpersoonlijk, interpersoonlijk, transpersoonlijk
Vertalingen
1. betrekking hebbend of uitgevoerd door de persoon zelf
Gangbaarheid
- Het woord persoonlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'persoonlijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.