onderwerp
Nederlands
Woordafbreking
- on·der·werp
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zaak waarover men spreekt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1784 [1]
- In de betekenis van ‘als grammaticale term: zinsdeel dat in persoon en getal met vervoegde werkwoord overeenkomt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1585 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderwerp | onderwerpen |
verkleinwoord | onderwerpje | onderwerpjes |
Zelfstandig naamwoord
ónderwerp o
- waar iets over gaat, een thema
- Het onderwerp van de vergadering.
- (grammatica) zinsdeel waarnaar de persoonsvorm zich richt en dat bijv. de handelende persoon of zaak beschrijft
- Onderwerp en persoonsvorm zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Hyponiemen
- draagmoederonderwerp, gespreksonderwerp, nieuwsonderwerp, plaatsonderwerp
Vertalingen
1. waar iets over gaat, een thema
2. zinsdeel waarnaar de persoonsvorm zich richt en dat bijv. de handelende persoon of zaak beschrijft
Werkwoord
vervoeging van |
---|
onderwerpen |
onderwérp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderwerpen
- Ik onderwerp.
- gebiedende wijs van onderwerpen
- Onderwerp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderwerpen
- Onderwerp je?
Gangbaarheid
- Het woord onderwerp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onderwerp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.