hen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hen    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɛn/, /ɦɛn/
Woordafbreking
  • hen
enkelvoud meervoud
naamwoord hen hennen
verkleinwoord hennetje hennetjes

Zelfstandig naamwoord

hen v

  1. (vogels) het vrouwtje van de hoenderachtige vogels
    • De hen legt een ei in de ren. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't

Persoonlijk voornaamwoord

hen

  1. persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in de functie van lijdend voorwerp en na voorzetsels. Voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar personen, soms ook naar dieren.
    • Hij zag hen in de vergaderingsruimte. 
    • Met hen ging hij naar de conferentie. 
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Te herleiden tot het Protogermaanse *im-. In het Middelnederlands bestonden nog meer varianten naast hen en hun. [2]
Opmerkingen
  • In de officiële grammatica van het Nederlands wordt deze vorm onderscheiden van de datiefvorm hun. Dit onderscheid (evenals de vorm hen zelf), bekend als het systeem-Van Heule, is echter historisch gezien geheel kunstmatig[3] In de spreektaal is hen dan ook minder gebruikelijk en wordt vaak vervangen door ze, soms (in strijd met de officiële regels) door hun.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord hen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • hen

Werkwoord

hen

  1. eerste persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
  1. «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
    We hebben veel gegeten, gedronken en kaarten gespeeld.
Opmerkingen

Welsh

Bijvoeglijk naamwoord

hen

  1. oud

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  hen    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɛn/
Woordafbreking
  • hen

Persoonlijk voornaamwoord

hen

  1. (neologisme) hij of zij (genderneutrale vorm, derde persoon enkelvoud)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.