hen
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
hen v
- (vogels) het vrouwtje van de hoenderachtige vogels
- De hen legt een ei in de ren.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het vrouwtje van de hoenderachtige vogels
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k | mij me | wij we | ons |
2e persoon (informeel) |
jij je | jou je | jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge | u | gij ge | u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie | hem 'm | zij ze | (dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze | haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't | het 't |
Persoonlijk voornaamwoord
hen
- persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in de functie van lijdend voorwerp en na voorzetsels. Voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar personen, soms ook naar dieren.
- Hij zag hen in de vergaderingsruimte.
- Met hen ging hij naar de conferentie.
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Te herleiden tot het Protogermaanse *im-. In het Middelnederlands bestonden nog meer varianten naast hen en hun. [2]
Opmerkingen
- In de officiële grammatica van het Nederlands wordt deze vorm onderscheiden van de datiefvorm hun. Dit onderscheid (evenals de vorm hen zelf), bekend als het systeem-Van Heule, is echter historisch gezien geheel kunstmatig[3] In de spreektaal is hen dan ook minder gebruikelijk en wordt vaak vervangen door ze, soms (in strijd met de officiële regels) door hun.
Gangbaarheid
- Het woord hen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "hen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- hen (voornaamwoord)
- "Jan G. Kooij" in the World's Major Languages edt. Bernard Comrie 1990, Oxford University Press ISBN 0-19-520521-9.
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- hen
Werkwoord
hen
- eerste persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
- «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
- We hebben veel gegeten, gedronken en kaarten gespeeld.
- «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
Opmerkingen
- Hen is hier gebruikt als een modaal werkwoord.
- Duits: (wir) haben
- Engels: (we) have
- Nederlands: (wij) hebben
Zweeds
Woordafbreking
- hen
Persoonlijk voornaamwoord
hen
- (neologisme) hij of zij (genderneutrale vorm, derde persoon enkelvoud)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.