zij

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zij    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɛi/
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /zɛɪ̯/
    • (Vlaanderen, Brabant): /zɛː/
    • (Limburg): /zɛɪ̯/
Woordafbreking
  • zij
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: si
Oudnederlands: sia, siu
Germaans: *iz en *hiz
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't

Persoonlijk voornaamwoord

[2]

  1. 3e persoon enkelvoud vrouwelijk, nominatief
    • Heeft zij dat gezegd of was het haar echtgenoot? 
  1. 3e persoon meervoud, nominatief
    • Hebben zij dat gedaan of was het de oppositie? 
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
  • Clitische vorm: ze.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1 enkelvoud meervoud
naamwoord zij zijden
zijdes
verkleinwoord zijtje zijtjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord zij zijdes
verkleinwoord zijtje zijtjes

Zelfstandig naamwoord

zij v/m

  1. (anatomie) één van beide kanten van een lichaam.
    • Hij lag niet op zijn zij, maar op zijn rug. 
  1. zijde, zijden stof [3] [4]
  2. vrouwelijk individu [5]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

zij

  1. aanvoegende wijs tegenwoordige tijd enkelvoud van zijn.
    • Het zij zo! 
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord zij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.