groengrijs
Nederlands
Woordafbreking
- groen·grijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van groen en grijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groengrijs | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
groengrijs o
- (RAL-kleur) een kleur tussen groen en grijs met RAL-nummer 7009.
- Heeft u die ook in het groengrijs?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | groengrijs | groengrijzer | groengrijst |
verbogen | groengrijze | groengrijzere | groengrijste |
partitief | groengrijs | groengrijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
groengrijs
- (RAL-kleur) deze kleur hebbend, een kleur tussen groen en grijs, met RAL-nummer 7009.
- Hij rijdt in een groengrijze auto.
- Intussen daalde de vrouw af - een kleine, dunne vrouw met kortgeknipt grijs haar. Haar gezicht was enigszins vierkant. Smalle lippen. Een brilletje. Daarachter groengrijze ogen. Ze ging vlak voor me staan en glimlachte minzaam. 'Ik ben blij dat je zo snel gekomen bent.' [1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord groengrijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.