oog

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
oog
[1] Een oog.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oog    (hulp, bestand)
  • IPA: /ox/
    • (Noord-Nederland): /oχ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ox/
    • (Limburg): /oːx/
Woordafbreking
  • oog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gezichtsorgaan’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: oghe
Oudnederlands: ōga
Germaans: *augô
Indo-Europees: *h₃ekʷ-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: eye (Angelsaksisch: ēaġe), Duits: Auge, (Oudhoogduits: ouga), Fries: each, ug, ooge (Oudfries: āge)
Noord: Zweeds: öga, Deens, øje, Noors/IJslands: auga, (Nynorsk: øye, Oudnoords: auga), Faeröers: eyga
Oost: Gotisch: augo
enkelvoud meervoud
naamwoord oog ogen
verkleinwoord oogje oogjes

Zelfstandig naamwoord

oog o

  1. (anatomie) een gezichtsorgaan van een mens of dier voor het waarnemen van lichtprikkels
    • Zijn oog functioneert niet correct meer. 
  1. een blik die men op iets richt
    • Alle ogen waren op die man gericht. 
  1. elk van de putjes op dobbel- en dominostenen die de waarde ervan aangeven
    • De ogen van de dobbelsteen waren licht beschadigd. 
  1. een oogvormige opening van sommige voorwerpen
    • Er zat een draad door het oog van een naald. 
  1. een hoefijzervormig ringetje aan kledingstukken waarin een haakje wordt bevestigd
  2. een uitgevloeide druppel vet op soep
  3. de knop van een plant
  4. plek op een aardappel waar bij het uitlopen een worteltje kan ontstaan
  5. oogvormig versiersel op de staart van pauwen en op de vleugels van sommige vlinders
  6. het centrum van een cycloon waar windstilte heerst
    • Zijn huis was middenin het oog van de cycloon gepositioneerd. 
  1. alleen in toponiemen: eiland
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ogen

oog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ogen
    • Ik oog. 
  2. gebiedende wijs van ogen
    • Oog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ogen
    • Oog je? 

Gangbaarheid

  • Het woord oog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /uə̯χ/   geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord oog

Zelfstandig naamwoord

oog

  1. (anatomie) oog
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.