oogappel
Nederlands
Woordafbreking
- oog·ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lieveling’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
- samenstelling van oog en appel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogappel | oogappels |
verkleinwoord | oogappeltje | oogappeltjes |
Zelfstandig naamwoord
oogappel m
- (anatomie) het ronde en gekleurde deel van het regenboogvlies dat naar buiten zichtbaar is
- (anatomie) een oogbol
- De dokter constateerde de uitpuiling van de oogappel.
- (figuurlijk) een waardevol bezit
- Zijn dochter was echt zijn oogappel.
Vertalingen
2. een oogbol
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
te controleren vertalingen
|
Gangbaarheid
- Het woord oogappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oogappel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.