kraaloog
Nederlands
Woordafbreking
- kraal·oog
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kraal zn en oog zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kraaloog | kraalogen |
verkleinwoord | kraaloogje | kraaloogjes |
Zelfstandig naamwoord
kraaloog o
- een klein schitterend oog
- Vooral dat laatste is eigenlijk moeilijk te verteren als je het wipneusje en de kraaloogjes van de egels ziet. „Zo’n kuiken lusten ze wel. Daar vind je dan de volgende dag niets meer van terug.”[2]
- “Briljante smoes. Gaat u zitten. U krijgt al vast 1 punt extra op uw eerstvolgende proefwerk”, knarste de professor me toe, met zijn quasi-vriendelijke smile rond de mond. De bijbehorende warme blik had zich verstopt achterin de priemende kraaloogjes van zijn kale eierhoofd-met-één-rechtopstaande-krul op het bovenste punt, als van een biggenstaart.[3]
Gangbaarheid
- Het woord kraaloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kraaloog' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- kraaloog op website: Etymologiebank.nl
- de Telegraaf NIELS KALKMAN 29 dec. 2016
- de Telegraaf 23 okt. 2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.