oogvlies
Nederlands
Woordafbreking
- oog·vlies
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van oog zn en vlies zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogvlies | oogvliezen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
oogvlies o [1]
- (anatomie) een van de vliezen van het oog die in of om het oog zitten
- Verderop komen we langs de Bloemenmarkt en lopen we via de Leidsestraat het Leidseplein op. Nog altijd staan de huldigingen van Ajax en het Nederlands Efltal op het bordes van de Stadsschouwburg op het oogvlies gebrand.[2]
- In een recent uitgebrachte brochure over bruiningsapparatuur legt de stichting uit dat zonnebrand, huidveroudering, huidkanker en ontsteking aan het buitenste oogvlies het mogelijk lot van de ongeremde bruiner zullen zijn.[3]
Gangbaarheid
- Het woord oogvlies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oogvlies' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf P. Speijer 8 februari 2013 Loop naar de RAI!
- Volkskrant M. van den Eerenbeemt 16 januari 1995, Thuisbruinen is ook ontspannen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.