oogzalf
Nederlands
Woordafbreking
- oog·zalf
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van oog en zalf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogzalf | oogzalven |
verkleinwoord | oogzalfje | oogzalfjes |
Zelfstandig naamwoord
oogzalf v/m [1]
- zalf die men in het oog brengt om oogziektes te behandelen
- Toen ze niks meer kon zien en makkelijk gevangen kon worden, bracht ik haar naar de dierenarts, maar antibiotica noch oogzalf hielp. 's-Nachts zat ze binnen in een aan het strand gevonden Bretonse viskrat, overdag buiten in een kleine ren. Tot het dus echt niet meer ging. Maar wat is `echt niet meer'? Na het telefoongesprek spurtte ik naar de ren om nog eens goed te kijken en trof haar druk doende zich te wassen. Daarna begon ze aan een wortel. Meteen weer naar binnen om het inslapen af te zeggen. Misschien later, liet ik weten, en de veearts had er begrip voor.[2]
Gangbaarheid
- Het woord oogzalf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oogzalf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.