ogen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ogen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'oɣə(n)/
Woordafbreking
  • ogen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van oog met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ogen
oogde
geoogd
zwak -d volledig

Werkwoord

ogen [2]

  1. onovergankelijk de aanblik hebben van
    • Dat oogde beter dan het was. 
  1. aandachtig kijken naar, staren naar
Uitdrukkingen en gezegden

lelijk ogen

Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

ogen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oog

Gangbaarheid

  • Het woord ogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.