ge

Niet te verwarren met: Ge, , , ,

Nederlands

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Uitspraak
  • Geluid:  ge    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χə/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣə/
Woordafbreking
  • ge
Woordherkomst en -opbouw
  • De klitische (onbenadrukte) vorm van gij.

Persoonlijk voornaamwoord

ge

  1. tweede persoon enkelvoud- en meervoud. In Nederland verouderd, maar in België in dagelijks gebruik
    • Ge zijt hier welkom. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  ge    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
ge
gav
gett
volledig

Werkwoord

ge

  1. geven
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.