ge
Nederlands
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k | mij me | wij we | ons |
2e persoon (informeel) |
jij je | jou je | jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge | u | gij ge | u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie | hem 'm | zij ze | (dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze | haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't | het 't |
Uitspraak
Woordafbreking
- ge
Woordherkomst en -opbouw
- De klitische (onbenadrukte) vorm van gij.
Persoonlijk voornaamwoord
ge
- tweede persoon enkelvoud- en meervoud. In Nederland verouderd, maar in België in dagelijks gebruik
- Ge zijt hier welkom.
Vertalingen
1. tweede persoon enkelvoud. In Nederland verouderd, maar in België in dagelijks gebruik.
Gangbaarheid
- Het woord ge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ge' herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen. |
Zweeds
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.