les
Nederlands
Woordafbreking
- les
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderricht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | les | lessen |
verkleinwoord | lesje | lesjes |
Zelfstandig naamwoord
les v/m
- (onderwijs) onderricht gedurende een korte tijd
- Tijdens de les wordt spreken niet getolereerd.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Iemand de les lezen
duidelijk zeggen dat iemand iets verkeerds gedaan heeft
- lessen volgen
Vertalingen
1. onderricht gedurende een korte tijd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lessen |
les
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lessen
- Ik les.
- gebiedende wijs van lessen
- Les!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lessen
- Les je?
Gangbaarheid
- Het woord les staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'les' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Catalaans
Deens
Woordafbreking
- les
Naar frequentie | 7041 |
---|
Frans
Noors
Woordafbreking
- les
Naar frequentie | 1642 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- les
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.