lessenaar
Nederlands
Woordafbreking
- les·se·naar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schuin blad op voetstuk ter ondersteuning van geschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van les met het achtervoegsel -enaar [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lessenaar | lessenaars |
verkleinwoord | lessenaartje | lessenaartjes |
Zelfstandig naamwoord
lessenaar m
- een standaard om bladmuziek op te plaatsen
- Hij had een stevige lessenaar die wel tegen de wind bestand was.
Verwante begrippen
- lezenaar
Hyponiemen
- altaarlessenaar, kantoorlessenaar, koorlessenaar, muzieklessenaar, schakellessenaar, schrijflessenaar, stuurhuislessenaar, stuurlessenaar, vioollessenaar
Afgeleide begrippen
- lessenaarblad, lessenaardak, lessenaarsdak, lessenaarverlichting, lessenaarwagen
Gangbaarheid
- Het woord lessenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lessenaar' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Vertalingen
1. een standaard om bladmuziek op te plaatsen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.