fluitles
Nederlands
Woordafbreking
- fluit·les
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fluit zn en les zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fluitles | fluitlessen |
verkleinwoord | fluitlesje | fluitlesjes |
Zelfstandig naamwoord
fluitles v/m [1]
- een les waarin men leert muziek te maken met een fluit
- „En Fleurs paardrijles en fluitles worden betaald door haar vader en oma. Dus dat scheelt enorm, want het zijn natuurlijk rijkeluishobby’s.” [3]
Hyponiemen
- blokfluitles, dwarsfluitles
Gangbaarheid
- Het woord 'fluitles' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fluitles' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Hsin-Chi BerenstGeertje Tuenter 17 juli 2015 Want hier is de sfeer warm, en zijn er (bijna) geen computers
- NRC Rolinde Hoorntje 3 mei 2014 ‘Volgens de Belastingdienst verdien ik niks’
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.