ze
Nederlands
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k | mij me | wij we | ons |
2e persoon (informeel) |
jij je | jou je | jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge | u | gij ge | u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie | hem 'm | zij ze | (dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze | haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't | het 't |
Woordafbreking
- ze
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
Persoonlijk voornaamwoord
ze
- Ze hebben daar zo hun redenen voor.
- (spreektaal) clitische vorm van hen of hun; derde persoon meervoud, voorwerp
- Heb je ze al een briefje geschreven?
Vertalingen
1. clitische vorm van zij (derde persoon vrouwelijk enkelvoud)
2. clitische vorm van zij (derde persoon meervoud)
Gangbaarheid
- Het woord ze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ze' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /zɐ/ (Etsbergs)
Nedersaksisch
Persoonlijk voornaamwoord
ze
- zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
- zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
Veluws
Persoonlijk voornaamwoord
ze
- zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
- zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.