lesweek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • les·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lesweek lesweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

lesweek v/m

  1. periode van een week dat men lesgeeft op een school
    • De vakantie staat voor de deur, de sfeer is ongedwongen en staat het toe om verhalen te mogen horen die tijdens een drukke lesweek vaak onder het oppervlak blijven. Soms komt een vader of moeder mee. Of een opa. We hebben allen indirect een band met elkaar. We zijn op een of andere manier verbonden en bij elkaar gebracht, op dit moment in dit lokaal.[1] 
    • Kaliber Kunstenschool houdt van maandag 25- tot en met vrijdag 29 september een open lesweek in haar onderkomen in multifunctioneel centrum De Holtink aan de Mensinkweg.[2] 

Gangbaarheid

  • Het woord lesweek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Het Parool PASCAL CUIJPERS 17 JULI 2017 'Oogkleppen af, kunst is overal om ons heen'
  2. Tubantia Han Haveman 20-09-17 Open lesweek Kaliber Kunstenschool in Nijverdal
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.