gij
Nederlands
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k | mij me | wij we | ons |
2e persoon (informeel) |
jij je | jou je | jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge | u | gij ge | u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie | hem 'm | zij ze | (dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze | haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't | het 't |
Uitspraak
- Geluid: gij (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χɛɪ̯/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣɛː/
- (Limburg): /ɣɛɪ̯/
Woordafbreking
- gij
Woordherkomst en -opbouw
Persoonlijk voornaamwoord
- tweede persoon enkelvoud- en meervoud. In België dagelijks gebruikt maar in Nederland verouderd.
- Gij zijt hier welkom.
Verwante begrippen
- Clitische vorm: ge
Uitdrukkingen en gezegden
- (Be)zint eer gij begint
- De dorsende os zult gij niet muilbanden
iemand die voor je werkt moet je goed behandelen
- Met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden
op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden
- Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord gij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gij' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "gij" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- gij op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.