zijde
Nederlands
Woordafbreking
- zij·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zijkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
- [1] (erfwoord): Middelnederlands side, uit Oudnederlands sīda (Reimbibel), uit Oergermaans *sīdōn- ‘flank, uiteinde’, zoals Duits Seite en Engels side, uitbreiding van het bijvoeglijk naamwoord *sīdaz ‘breed, wijd’ (waaruit zijd in ‘wijd en zijd’), dat terug op Proto-Indo-Europees *sh₁i-tó- gaat.
- [2] Ontleend aan het Volkslatijnse *sęda, klassiek saeta ‘dierenhaar’.
1. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zijde | zijden zijdes |
verkleinwoord |
2. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zijde | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
zijde of zij; v/m
- De ene zijde is beschreven, de andere is leeg gelaten.
- zeer zachte stof gemaakt van cocons van de zijderups [3]
- Deze rok is van zijde.
- de personen die gezamenlijk voor iets strijden (letterlijk of figuurlijk)
- Na een paar jaar had iedereen aan beide zijden het steeds moeilijker zich te herinneren waar die hele oorlog nu eigenlijk om begonnen was
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. kant
2. vezel van de cocon van de zijdevlinder
Gangbaarheid
- Het woord zijde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zijde' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.