deur
Nederlands
Woordafbreking
- deur
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘toegang tot woning e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse dore, dure, doere, Oudnederfrankische duri
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deur | deuren |
verkleinwoord | deurtje | deurtjes |
Zelfstandig naamwoord
deur v/m
- (bouwkunde) een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
- De deur werd met een koevoet uit zijn sponningen gelicht.
Hyponiemen
- (naar mechaniek) draaideur, dubbele deur, klapdeur, opdekdeur, roldeur, schuifdeur, vouwdeur, puntdeur
- (naar soort) branddeur, hordeur, nooddeur, tochtdeur, vluchtdeur, spiegeldeur
- (naar ruimte) autodeur, badkamerdeur, balkondeur, garagedeur, kajuitdeur, kamerdeur, kastdeur, kelderdeur, keukendeur, kluisdeur, liftdeur, schipdeur, schuurdeur, slaapkamerdeur, sluisdeur, tuindeur, vliegtuigdeur, woonkamerdeur, zolderdeur, kerkdeur, wc-deur
- (naar locatie) achterdeur, binnendeur, buitendeur, onderdeur, tussendeur, voordeur, zijdeur
Afgeleide begrippen
- deurbel, deurbeslag, deurdranger, deurgat, deurketting, deurklink, deurklopper, deurknop, deurkozijn, deurkruk, deurluik, deurmat, deuropening, deurpaneel, deurpost, deurslot, deurstijl, deurtelefoon, deurontgrendeling, deurvergrendeling
- deurwaarder, dichte deur, driedeurs, open deur, opendeurdag, stompedeur, tweedeurs, vierdeurs
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- bij iemand de deur plat lopen
heel vaak bij iemand op bezoek komen
- Dat doet de deur dicht.
dat kan ik niet accepteren, dat is het einde
- een open deur intrappen
een wel heel vanzelfsprekende stelling met veel klem zeggen
- iemand aan de deur zetten
iemand ontslaan
- iemand de deur wijzen
iemand weg sturen
- met de deur in huis vallen
direct het belangrijkste vertellen
- niet met iemand door één deur kunnen
niet met iemand kunnen samenwerken, ruzie met iemand hebben
- voor de rode deur moeten gaan
voor de rechter moeten verschijnen
- zo gek als een deur
heel erg gek zijn
- een stok achter de deur houden
iets als dreigement gebruiken
- iets de deur uit doen
iets weggooien
- iemand het gat van de deur wijzen
iemand wegsturen
- iemand achter de deur zetten
ongenode gasten niet binnen laten
- voor de deur staan
iets kan binnenkort beginnen
- dat is niet naast de deur
dat is erg ver weg
Vertalingen
1. een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
|
|
Gangbaarheid
- Het woord deur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'deur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Drents
Zelfstandig naamwoord
deur
Nedersaksisch
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Oudsaksische duru
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deur | deuren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
deur
Sallands
Zelfstandig naamwoord
deur
Veluws
Zelfstandig naamwoord
deur
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.