duur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duur    (hulp, bestand)
  • IPA: /dyr/
Woordafbreking
  • duur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kostbaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen duurduurderduurst
verbogen dureduurdereduurste
partitief duursduurders-

Bijvoeglijk naamwoord

duur

  1. (handel) niet goedkoop
    • Hij koopt altijd dure maar kwalitatief goede spullen die lang meegaan. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord duur -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

duur m

  1. (tijdrekening) benodigd tijdbestek
    • De duur van de gecompliceerde operatie was 8 uur. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • op den duur
na lang wachten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • duurloop, duurpil, duurproef, duurrecord, duursport, duursporter, duurtest, duurtraining, duurvermogen, gedurig, langdurig

Werkwoord

vervoeging van
duren

duur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duren
    • Ik duur. 
  2. gebiedende wijs van duren
    • Duur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duren
    • Duur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord duur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.