klapdeur

Nederlands

aan de rechterkant van de foto een klapdeur
Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klapdeur klapdeuren
verkleinwoord klapdeurtje klapdeurtjes

Zelfstandig naamwoord

klapdeur v/m [1]

  1. een deur die naar binnen en naar buiten kan draaien en met een veer weer in de ruststand komt, een zelfsluitende deur
    • De leerlingen moesten leren ook de klapdeur met hun hand te openen en niet door er met hun voet tegenaan te trappen. 
    • Het zijn hoogtijdagen, maar de gang oogt verlaten. Een klapdeur, een gang, weer een klapdeur, nieuwe gang. Niemand. Plaats: het Amsterdamse hoofdkantoor van ABN Amro. Doel: de kamer van Jan Meines. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord klapdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Menno Tamminga 5 juni 2003
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.