klapdeur
Nederlands
Woordafbreking
- klap·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klap en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klapdeur | klapdeuren |
verkleinwoord | klapdeurtje | klapdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
klapdeur v/m [1]
- een deur die naar binnen en naar buiten kan draaien en met een veer weer in de ruststand komt, een zelfsluitende deur
- De leerlingen moesten leren ook de klapdeur met hun hand te openen en niet door er met hun voet tegenaan te trappen.
- Het zijn hoogtijdagen, maar de gang oogt verlaten. Een klapdeur, een gang, weer een klapdeur, nieuwe gang. Niemand. Plaats: het Amsterdamse hoofdkantoor van ABN Amro. Doel: de kamer van Jan Meines. [2]
Gangbaarheid
- Het woord klapdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'klapdeur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.