vouwdeur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vouw·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vouwdeur vouwdeuren
verkleinwoord vouwdeurtje vouwdeurtjes

Zelfstandig naamwoord

vouwdeur v/m [1]

  1. een deur die men opent door hem op te vouwen
    • Tijdens douchen voorkomt een kunststof vouwdeur een nat toiletgedeelte en – slim! – de houten toegangsdeur is met kunststof bekleed tegen spetters. [2] 
    • Aan de kant van de voetbalvelden is het gebouw door grote glaspuien en vouwdeuren zo transparant mogelijk gemaakt. Overal is goed zicht op de velden. [3] 
Synoniemen
  • plooideur, harmonicadeur
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vouwdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.