vouwdeur
Nederlands
Woordafbreking
- vouw·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vouwen ww en deur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vouwdeur | vouwdeuren |
verkleinwoord | vouwdeurtje | vouwdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
vouwdeur v/m [1]
- een deur die men opent door hem op te vouwen
- Tijdens douchen voorkomt een kunststof vouwdeur een nat toiletgedeelte en – slim! – de houten toegangsdeur is met kunststof bekleed tegen spetters. [2]
- Aan de kant van de voetbalvelden is het gebouw door grote glaspuien en vouwdeuren zo transparant mogelijk gemaakt. Overal is goed zicht op de velden. [3]
Gangbaarheid
- Het woord vouwdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vouwdeur' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Telegraaf DICK WILLIAM HARINCK 12 sep. 2017 Succesnummer Hymer Exsis-i 588
- Het Parool 29 SEPTEMBER 2011 Stadsgezichten: Verenigingsgebouw Bijlmer Sportpark
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.