scharnier
Nederlands
Woordafbreking
- schar·nier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beweeglijke verbinding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1732 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scharnier | scharnieren |
verkleinwoord | scharniertje | scharniertjes |
Zelfstandig naamwoord
scharnier o
- een draaibaar verbindingsstuk tussen twee voorwerpen
- Ik zal dat piepende scharnier eens een drupje olie geven.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bolscharnier, kogelscharnier, oplegscharnier, pianoscharnier
Afgeleide begrippen
- scharnierband, scharnierblad, scharnierbloem, scharnierbout, scharnieren, scharniergewricht, scharnierkoppeling, scharnieroplegging, scharnierpen, scharnierpunt, scharnierstelling
Uitdrukkingen en gezegden
Naam met scharnieren.
- Jan Vermast van Gelderzande tot Machelen.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scharnieren |
scharnier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharnieren
- Ik scharnier.
- gebiedende wijs van scharnieren
- Scharnier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharnieren
- Scharnier je?
Gangbaarheid
- Het woord scharnier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'scharnier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.