hek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɛk/
Woordafbreking
  • hek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rastering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1227 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hek hekken
verkleinwoord hekje hekjes

Zelfstandig naamwoord

hek o

  1. omheining, afscheiding
  2. draaibaar deel van een omheining, het deel dat als toegang gebruikt wordt
  3. raamwerk van latten van een molenwiek
  4. (scheepvaart) de bovenachterzijde van een schip, achterreling
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • de wind niet door de hekken laten waaien
elke mogelijke gelegenheid benutten
  • de hekken zijn verhangen
de situatie is geheel veranderd
  • de een mag een koe stelen, de ander mag nog niet over het hek kijken
men meet met twee maten, de een mag veel, de nader niks
  • als het hek van de dam is, lopen de schapen overal
wanneer er geen toezicht is, doet men wat men maar wil
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.