schuifdeur
Nederlands
Woordafbreking
- schuif·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schuif en deur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuifdeur | schuifdeuren |
verkleinwoord | schuifdeurtje | schuifdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
schuifdeur v/m [2]
- een deur die uit één of meer beweegbare delen bestaat, en die bij het openen en sluiten zijwaarts beweegt
- Immigratieadvocaat Mirriam Saddiq, de organisator van de advocaten in Dulles, heeft al drie dagen nauwelijks geslapen. „Ik ben hier om de Grondwet te verdedigen”, zegt ze, nadat ze een reiziger te woord heeft gestaan. De energieke Saddiq, zelf ooit een vluchteling uit Afghanistan, kan weinig doen. Ze mag vastgehouden reizigers niet bezoeken, en krijgt zelfs niet te horen of er nog mensen vastzitten aan de andere kant van de schuifdeur. Ze hoort verhalen aan van reizigers uit andere islamitische landen. Die vertellen dat ze extra ondervraagd worden, en urenlange vertragingen oplopen. „Het werk wordt steeds moeilijker, mensen worden banger. Niemand weet wie wel en niet onder het decreet valt. Door die angst vertrouwen ze ons ook niet meer.” [3]
Verwante begrippen
- kanteldeur, roldeur
Uitdrukkingen en gezegden
- tussen de schuifdeuren
van een optreden dat het voor een zeer beperkt gezelschap is
Gangbaarheid
- Het woord schuifdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schuifdeur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- schuifdeur op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Guus Valk 3 februari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.