voordeur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voordeur    (hulp, bestand)
  • IPA: /'voːrdøːr/
Woordafbreking
  • voor·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voordeur voordeuren
verkleinwoord voordeurtje voordeurtjes

Zelfstandig naamwoord

voordeur v/m

  1. de hoofddeur aan de voorzijde van een woning
    • Als je wilt dat iemand de voordeur voor je openmaakt moet je eerst aanbellen. 
    • Ik hoorde de sleutel in het slot van de voordeur. [1] 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • voordeurbel, voordeurdeler, voordeursleutel, voordeurdelersregeling
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord voordeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 90
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.