want

Rechts: het staand want ter stabilisatie van de mast
Het lopend want voor het hijsen van de zeilen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  want    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɑnt/
  • IPA: /ʋɑnt/
Woordafbreking
  • want
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • [1] Van Frankisch want, vanwaar Frans gant
  • [3] Afgeleid van want (2.) op basis van gelijkenis
enkelvoud meervoud
naamwoord want wanten
verkleinwoord wantje wantjes

Zelfstandig naamwoord

want

  1. v/m: (kleding) handschoen waarbij alle vingers, behalve de duim in één ruimte zitten
  2. o: (scheepvaart) de lijnen of staalkabels aan stuur- en bakboord, die een mast overeind houden (staand want), en het touwwerk om de zeilen te zetten (lopend want)
    • De voor- en achterstag rekent men gewoonlijk niet tot het want. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • drijfwant, haringwant, hoekwant, kommaliewant, onderwant, ovenwant (1), puttingwant, viswant
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Spreekwoorden
kordaat optreden, van aanpakken weten
Vertalingen

Voegwoord

want

  1. geeft nevenschikkend een reden aan.
    • Opm.: ‘want’ kan niet aan het begin van de zin geplaatst worden. 
    • Ik wil een biertje, want ik heb dorst. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wannen

want

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wannen
    • Jij want. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wannen
    • Hij want. 
  3. verouderde gebiedende wijs meervoud van wannen
    • Want! 

Werkwoord

vervoeging van
wanten

want

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van wanten
  2. gebiedende wijs van wanten

Gangbaarheid

  • Het woord want staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  want (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (VK): /wɒnt/
    • (VS): /wɑnt/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelengelse wanten.
vervoeging
onbepaalde wijs to want
he/she/it wants
verleden tijd wanted
voltooid
deelwoord
wanted
onvoltooid
deelwoord
wanting
gebiedende wijs want

Werkwoord

want

  1. willen
  1. «What do you want to eat?»
    Wat wil je eten?
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.