animo

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ani·mo
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘opgewektheid’ voor het eerst aangetroffen in 1836 [1]
  • uit het Italiaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord animo
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

animo m / o

  1. het zin hebben in
    • Hij heeft daar helemaal geen animo in. 
    • Er was geen animo voor deze reis. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord animo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
animar

animo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van animar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.