onzin
Nederlands
Woordafbreking
- on·zin
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zottenklap’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
- Afgeleid van zin met het voorvoegsel on- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onzin | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
onzin m
- dat wat niet waar of redelijk is
- Wat een onzin is dat, zeg!.
Verwante begrippen
- (iets van onwaar of onredelijk is) bullshit, flauwekul, gekheid, kolder, kul, larie, lariefarie, lariekoek, nonsens, quatsch, trijf
- (onware of onredelijke uitspraken) gebazel, gedaas, gekkenpraat, geklets, gekolder, geleuter, gelul, geneuzel, gewauwel, gezwam, gezwets, kletskoek, kletspraat, leuterpraat, mallepraat, raaskalderij, wartaal, zever, zotteklap, zottenpraat
Afgeleide begrippen
- onzinwoord
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord onzin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onzin' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.