goesting
Nederlands
Woordafbreking
- goes·ting
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘trek’ voor het eerst aangetroffen in 1653 [1]
- Gevormd door toevoeging van het achtervoegsel -ing aan het Vroegnieuwnederlandse goeste "lust, zin, smaak". De reden voor de toevoeging van dit achtervoegsel, dat normaalgezien enkel op werkwoorden wordt gebruikt, aan het zelfstandig naamwoord goeste is ongekend, maar ligt mogelijk in een analogiewerking door gading. Het woord goeste zelf was eerder ontleend aan het Oudfranse goust "smaak" (nieuwfrans goût), dat uiteindelijk teruggaat naar het Latijnse gustus "smaak".[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goesting | goestingen |
verkleinwoord | goestingske | goestingskes |
Verwante begrippen
- goesting hebben om
Gangbaarheid
- Het woord goesting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'goesting' herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.