zinnen
Nederlands
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zinnen /'zɪnə(n)/ |
zon zɔn |
gezonnen ɣə'zɔnə(n) |
1. klasse 3 | volledig |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zinnen /'zɪnə(n)/ |
zinde /'zɪndə/ |
gezind /ɣə'zɪnt/ |
2. zwak -d | volledig |
Woordafbreking
- zin·nen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
zinnen
- inergatief de gedachten ergens over laten gaan
- Hij zon op wraak.
- onpersoonlijk in de smaak vallen
- Dat zinde hem helemaal niet.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zinnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zinnen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.