vrijzinnig
Nederlands
Woordafbreking
- vrij·zin·nig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ondogmatisch’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
- Samenstellende afleiding van vrij en zin met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vrijzinnig | vrijzinniger | vrijzinnigst |
verbogen | vrijzinnige | vrijzinnigere | vrijzinnigste |
partitief | vrijzinnigs | vrijzinnigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vrijzinnig
- (religie) gelovig, maar niet aan dogma's gebonden
- Hij behoort aan een vrijzinnige kerkgemeenschap.
Gangbaarheid
- Het woord vrijzinnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vrijzinnig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.