werken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  werken    (hulp, bestand)
  • IPA:/'wɛrkə(n)/
  • IPA: /ʋɛrkən/
Woordafbreking
  • wer·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘arbeiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: werken
Oudnederlands: wirken
Germaans: *wirkijanan
Indo-Europees: *uerǵ-, *uorǵ-, *urǵ-[2]
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: work (Angelsaksisch: wyrcan), Duits: wirken, (Oudhoogduits: wirken), Fries: wurkje (Oudfries: werka, wertzia)
Noord: Zweeds: virka, Noors: virke, (Oudnoords: virkja), IJslands: virka, Faeröers: virkja, virka
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
werken
werkte
gewerkt
zwak -t volledig

Werkwoord

werken

  1. inergatief arbeid verrichten, lichte vorm van zwoegen en daarmee geld verdienen
    • ` Misschien moet je eens gaan werken', riep hij me na. De trein reed te snel weg om hem iets ad rems toe te schreeuwen. Van Arnhem tot Parijs spookte zijn opmerking door mijn hoofd. Ik wenste dat Stan op zijn bed was blijven liggen of was gaan werken. [3] 
  1. inergatief functioneren, draaien
    • Die machine werkt niet. 
  1. inergatief, onpersoonlijk een gunstig gevolg hebben
    • Die oplossing kan nooit werken. 
  1. (verouderd) iets groots tot stand brengen
Afgeleide begrippen
Citaten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
werken
wrocht
gewrocht
4. zwak -cht volledig

QUERULIANUM.

  • Gelijk men zegt: „Ik zoek, ik zocht,
  • Ik breng, ik brocht,”
  • Zoo zei men ook: „Ik werk, ik wrocht, ”
  • Zoolang het volk zijn taal verstond.
  • Thans hoor ik, uit geleerden mond:
  • „Ik wrocht, ik wrochtte, heb gewrocht”…
  • Nu ja! — een wangedrocht!
Uitdrukkingen en gezegden
  • dat werkt niet
  • Werken als een paard
Zeer hard werken
  • Werken zolang het dag is
werken zo lang iemand kan
  • In de hand werken
iets helpen erger worden
  • Je een slag in de rondte werken
  • Loon naar werken krijgen
loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk
  • zich de/het rambam werken
  • Zich de tandjes werken
  • Zich het apelazarus werken
  • Zich het apezuur werken
  • Zich het schompes werken
  • Zich het schompes werken
  • Zich uit de naad werken
hard werken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

werken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord werk

Gangbaarheid

  • Het woord werken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.