werkhok
Nederlands
Woordafbreking
- werk·hok
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van werk zn en hok zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werkhok | werkhokken |
verkleinwoord | werkhokje | werkhokjes |
Zelfstandig naamwoord
werkhok o [1]
- kleine ongezellige ruimte waarin iemand zijn hobby kan uitoefenen
- Mijn vader heeft er ook een. Hij noemt het zijn atelier, en veel meer dan dat is het niet. Het verhaal gaat dat mijn ouderlijk huis, een draak langs een troosteloze, drukke steenweg, alleen mijn ouderlijk huis is geworden omdat het volledig onderkelderd was en derhalve ruimte bood voor een werkhok waarin vader zich kon uitleven met elektrisch gereedschap allerhande.[2]
- kleine ruimte voor het personeel / werk- en schoonmaakspullen
- „We hoorden passagiers ‘hij schiet Hij schiet’ roepen in het Engels. Ik was met mijn twee kinderen en mijn vriendin. Ineens zag ik het personeel voorover gebukt door de gang rennen. Ze openden hun werkhok met een speciale sleutel en sloten zich daarin op. Ik dacht dat dit het einde was, dat we zouden sterven. We zaten in een muizenval”[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'werkhok' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'werkhok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard DONDERDAG 1 JUNI 2017
- de Telegraaf EVELINE BIJLSMA 23 aug. 2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.