thuiswerken
Nederlands
Woordafbreking
- thuis·wer·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis en werken ww
Werkwoord
thuiswerken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
thuiswerken |
werkte thuis |
thuisgewerkt |
zwak -t | volledig |
- arbeid verrichten in de eigen woning en dus niet op kantoor of in een fabriek
- De bedrijfswagen moet niet afgeschaft, maar ingebed in een mobiliteitsbudget dat werknemers flexibel kunnen besteden. Thuiswerken en flexibele uurroosters zijn onderdeel van een modern HR-beleid - ‘beheerst en gecontroleerd’. De wagen uitbannen is onmogelijk, zegt Timmermans. Al was het maar omdat velen werken op bedrijventerreinen die buiten de stad liggen, moeilijk ontsloten door het openbaar vervoer.[1]
- Banken hebben relatief behoorlijke salarissen bij prettige voorwaarden, zoals een 36-urige werkweek en kunnen thuiswerken. Kom daar maar om in een gemiddeld mkb-bedrijf. U komt uit zo’n hardwerkend mkb-milieu. Is het moeilijk een 36-uursmentaliteit, pamperen van werknemers en vakbondsgezeur te accepteren?[2]
Hyponiemen
- telethuiswerken
Gangbaarheid
- Het woord thuiswerken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- de Standaard 18 NOVEMBER 2017
- Tubantia Peter Olsthoorn 19-NOVEMBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.