werkgever

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van werk en de stam van geven met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord werkgever werkgevers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

werkgever m

  1. persoon die of bedrijf dat werk verschaft aan anderen
    • De voetballer wiens contract afloopt heeft nog geen nieuwe werkgever kunnen vinden. 
Antoniemen
Hyponiemen
  • ex-werkgever, oud-werkgever, overheidswerkgever
Afgeleide begrippen
  • werkgever-werknemer
  • werkgeversaandeel
  • werkgeversbestand
  • werkgeversbijdrage
  • werkgeversclub
  • werkgeverschap
  • werkgeversdeel
  • werkgeversdelegatie
  • werkgeversfederatie
  • werkgeversfront
  • werkgeverskant
  • werkgeverskoepel
  • werkgeversvereniging
  • werkgeversverklaring
  • werkgeversvertegenwoordiger
  • werkgeversvoorman
  • werkgeversvoorzitter
  • werkgeverswereld
  • werkgeverszijde
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord werkgever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.