bad
Nederlands
Woordafbreking
- bad
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kuip, water waarin men zich baadt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bad | baden |
verkleinwoord | badje | badjes |
Zelfstandig naamwoord
bad o
- voorwerp waarin men zich wast met water
- Wij hebben thuis een heerlijk ligbad waarin je lekker kunt relaxen na een dag hard werken.
- hoeveelheid water of ander medium waarin iets of iemand ondergedompeld kan worden
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. voorwerp waarin men zich wast met water
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bidden |
bad
- enkelvoud verleden tijd van bidden
- Ik bad.
- Jij bad.
- Hij, zij, het bad.
- Ik bad.
Gangbaarheid
- Het woord bad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bad' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Deens
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- bad
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Naar frequentie | 439 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bade | badene |
genitief | bads | badets | bades | badenes |
Zelfstandig naamwoord
bad, o
Afgeleide begrippen
|
Engels
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Middelengelse badde
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
bad | worse | worst |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / bɑːd /
Woordafbreking
- bad
Schrijfwijzen
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | bada badene |
genitief | bads | badets | bads | badas badenes |
Zelfstandig naamwoord
bad, o
- het baden in water, zand, modder of andere stoffen of in de zon
- bad (hoeveelheid vloeistof)
- (scheikunde) bad (hoeveelheid chemische vloeistof)
- (bouwkunde) badkamer
- «Leiligheten har både bad og vannklosett.»
- Het appartement heeft zowel bad als watercloset.
- «Leiligheten har både bad og vannklosett.»
- badplaats, kuuroord
- (bouwkunde) gebouw met badkamers of zwembad
- «Kommunen har bygget et nytt bad.»
- De gemeente bouwde een nieuwe badinrichting.
- «Kommunen har bygget et nytt bad.»
- gebruikt in woordsamenstellingen met bade-, bijv. badehus: iets dat met baden te maken heeft
Afgeleide begrippen
|
Afgeleide begrippen
|
Typische woordcombinaties
- [1]: et ufrivillig bad
een onvrijwillig bad
- [2]: et varmt bad
een warm bad
- [3]: et elektrolytisk bad
een elektrolytisch bad
- [5]: ta en kur ved et bad
een kuur in een bad nemen
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / bɑːd /
Woordafbreking
- bad
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Werkwoord
bad
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bede
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | bada |
Zelfstandig naamwoord
bad, o
- het baden in water, zand, modder of andere stoffen of in de zon
- bad (hoeveelheid water of andere vloeistof)
- (scheikunde) bad (hoeveelheid chemische vloeistof)
- (bouwkunde) badkamer
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Typische woordcombinaties
- [1]: ta seg eit bad
een bad nemen
- [2]: eit varmt bad
een warm bad
- [3]: eit elektrolytisk bad
een elektrolytisch bad
- [5]: ta ein kur ved eit bad
een kuur in een bad nemen
Zweeds
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / bɑːd /
Woordafbreking
- bad
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoordse woord bað
Naar frequentie | 533 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bad | badet | bad | baden |
genitief | bads | badets | bads | badens |
Zelfstandig naamwoord
bad
- bad (voor een of meerdere personen)
- «Väl hemma var jag tvungen att ta ett bad då jag var så frusen.»
- Goed thuis aangekomen, was ik gedwongen een bad te nemen, want ik zo koud was.
- «Väl hemma var jag tvungen att ta ett bad då jag var så frusen.»
- (scheikunde) bad (chemisch)
- (afkorting), (verkorting) van badhus of badplats
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1]: dusch
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.