badminton
![](../I/m/Lee_Chong_Wei_at_the_2008_Olympic_games.jpg)
Badminton
Nederlands
Woordafbreking
- bad·min·ton
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘balspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1915 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badminton | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
badminton o
- (sport) een sport waarbij een shuttle met behulp van een racket over een net geslagen moet worden
- Ik train iedere zaterdag voor badminton.
Hyponiemen
Vertalingen
1. een sport waarbij een shuttle met behulp van een racket over een net geslagen moet worden
Gangbaarheid
- Het woord badminton staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'badminton' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
badmintonnen |
badminton
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badmintonnen
- Ik badminton.
- gebiedende wijs van badmintonnen
- Badminton!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badmintonnen
- Badminton je?
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
badminton | le badminton |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.