badhuis
![](../I/m/Badhuis_Javaplein.jpg)
1. Voormalig badhuis Javaplein Amsterdam
Nederlands
Woordafbreking
- bad·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bad en huis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badhuis | badhuizen |
verkleinwoord | badhuisje | badhuisjes |
Zelfstandig naamwoord
badhuis o [1]
- openbare inrichting waar men tegen betaling een bad of douche kan nemen
- Toen nog niet alle woningen een eigen douche of bad hadden, ging men wekelijks naar het badhuis
Vertalingen
1. openbare inrichting waar men tegen betaling een bad of douche kan nemen
Gangbaarheid
- Het woord badhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'badhuis' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.