slecht
Nederlands
Woordafbreking
- slecht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘niet goed’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
|
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | slecht | slechter | slechtst |
verbogen | slechte | slechtere | slechtste |
partitief | slechts | slechters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
slecht [2]
- van lage kwaliteit
- Een slecht merk.
- kwaadaardig, kwaadwillend, niet van goede wil getuigend
- Een slechte daad.
- (verouderd) vlak, effen, glad
Overerving en ontlening
Hyponiemen
- aartsslecht, bereslecht, doorslecht, inslecht, rotslecht, superslecht
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Slecht gemutst zijn
een slecht humeur hebben
- Goed ( of slecht) aangeschreven staan
iets of iemand in zekere klasse rangschikken, op zekere wijze beschouwen of schatten.
- In een slechte reuk staan
iemand die niet goed bekend staat
- In een goed ( of slecht) blaadje staan
ergens goed aangeschreven staan
- Met onwillige honden is het slecht hazen vangen
het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen
- Recht en slecht
oprecht en eenvoudig
- Van een koude (kale of slechte) kermis (reis of markt) thuiskomen
ergens slecht wegkomen
Bijwoord
slecht
- niet goed
- Deze groep is wel het slechtst behandeld.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord slecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slecht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.