scheikunde
Nederlands
Woordafbreking
- schei·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘chemie’ voor het eerst aangetroffen in 1772 [1]
- samenstelling van schei ww en kunde
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheikunde | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
scheikunde v
- (wetenschap) de wetenschap die zich bezig houdt met de studie van de samenstelling en de bouw van de stoffen, de chemische veranderingen die plaats vinden onder bepaalde omstandigheden en de wetmatigheden die daaruit voort vloeien
Hyponiemen
- landbouwscheikunde
Afgeleide begrippen
- scheikundeboek, scheikundeleraar, scheikundelerares, scheikundeles, scheikundelokaal, scheikundeonderwijs, scheikundig, scheikundige
Vertalingen
1. wetenschap
|
Gangbaarheid
- Het woord scheikunde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'scheikunde' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.