Fusies van Belgische gemeenten

In België vond enkele malen een nationale fusie van gemeenten plaats. De grootste fusiegolf was op 1 januari 1977. Op die dag werd het aantal Belgische gemeenten, door de samenvoeging van vroeger autonome gemeenten, van 2359 tot 596 gereduceerd. De laatste herindeling vond plaats in 2019, wanneer een aantal Vlaamse gemeenten fuseerden, naar aanleiding van het decreet van 24 juni 2016 om vrijwillige fusies te ondersteunen.[1][2] Sindsdien telt België 581 gemeenten.

Grenzen van Belgische gemeenten (2018)

Alle voormalige gemeenten die nog zelfstandig waren op 1 januari 1961 mogen zich deelgemeente noemen van de fusiegemeente, maar ze hebben geen bestuurlijke functie meer.

Algemeen

Periode 1830 - 1961

Er wordt getwijfeld aan de feitelijke juistheid van het volgende gedeelte
Raadpleeg de bijbehorende overlegpagina voor meer informatie, en pas na controle desgewenst het artikel aan.

België telde bij de onafhankelijkheid in 1831 2739 gemeenten.[3] Dit aantal betekende een vermindering in verhouding met het aantal gemeenten tijdens het Nederlandse en Franse tijdvak in België. Door bepaalde demografische en economische ontwikkelingen werden na 1830 af en toe nieuwe gemeenten gecreëerd, en slechts sporadisch enkele opgeheven of samengevoegd. In 1928 bedroeg het aantal Belgische gemeenten 2675. Dit aantal bleef ongeveer constant tot in 1961. Voor de jaren 60 gebeurden fusies, evenals splitsingen, min of meer ad hoc op basis van een procedure beschreven in de toenmalige Provinciewet. Vaak had de fusie te maken met stadsuitbreiding, zoals de opheffing van de gemeente Mariakerke in 1899 die grotendeels bij Oostende werd gevoegd)[4][5], de gemeenten Laken, Neder-Over-Heembeek en Haren die in 1921 bij de stad Brussel werden gevoegd[6], of de aanhechting van de gemeenten Lillo, Berendrecht en Zandvliet bij Antwerpen in 1958 in het kader van de havenuitbreiding.[7]

Procedure

Het vastleggen of wijzigen van gemeentegrenzen was in de Belgische Grondwet voorbehouden aan de wetgevende macht: alleen het parlement kon via een wet gemeenten creëren, samenvoegen of grenzen wijzigen. Tot een systematische fusie kwam het pas na de Eenheidswet van 1961. Hoofdstuk vier van deze wet was gewijd aan de territoriale organisatie van de gemeenten. De bevoegdheid om gemeenten op te heffen werd voor een periode van tien jaar aan de uitvoerende macht toevertrouwd. Gemeenten mochten door de regering samengevoegd worden als overwegingen van vooral financiële aard maar ook van geografische, taalkundige, economische, sociale of culturele aard de fusies rechtvaardigden. Het parlement diende deze wetsontwerpen wel nog goed te keuren.

De procedure betekende een aanzienlijke vereenvoudiging voor fusies en grenswijzigingen. In 1964 en in 1969-1970 werden zo reeds een 300-tal gemeenten opgeheven. Het aantal Belgische gemeenten liep terug van 2663 in 1961 tot 2586 in 1965, 2359 in 1971 en ten slotte 596 in 1977 en 589 in 1983.

Met de 5de staatshervorming in 2001 werden de provincie – en gemeentewet regionale bevoegdheden. Daarom werden vanaf 2001 fusies van gemeenten geregeld door de gewesten.

In Wallonië zijn er sindsdien geen wettelijke initiatieven genomen rond fusies van gemeenten. In Vlaanderen kwamen deze initiatieven er wel. Op 24 juni 2016 keurde het Vlaamse Parlement het decreet over de vrijwillige samenvoeging van gemeenten goed. Het fuseren van gemeenten was reeds mogelijk op basis van het gemeentedecreet. Dit nieuwe decreet moest echter meer duidelijkheid en rechtszekerheid brengen voor lokale besturen die willen fuseren. Daarnaast bevat het decreet bepalingen die de vrijwillige fusies aanmoedigen.

In de eerste plaats is er financiële ondersteuning voor de fuserende gemeenten. Zo komen gemeenten die voor 31 december 2017 hun gezamenlijk voorstel tot samenvoeging hebben ingediend, in aanmerking voor een schuldovername door de Vlaamse Overheid tot 500 euro per inwoner. Daarnaast is er ook een waarborgregeling voor het gemeentefonds. Deze bepaalt dat de nieuwe gemeente nooit minder zal ontvangen dan het huidige totale aandeel van de twee fusiegemeenten samen.[2]

Vervolgens is er ook een overgangsmaatregel voor het aantal uitvoerende mandatarissen. De nieuwe gemeente zal in haar eerste bestuursperiode 2 extra schepenen en in de daaropvolgende zes bestuursperiodes, 1 extra schepen mogen aanduiden.[8]

Om fusies verder aan te moedigen heeft het Agentschap Binnenlands Bestuur samen met het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV) een instrument ontwikkeld waarmee gemeenten via een zelfevaluatie hun bestuurskracht kunnen beoordelen. Een duidelijk gebrek aan bestuurskracht, kan dan voor de lokale besturen een extra aanleiding zijn om een fusie te overwegen.[2]

Het Agentschap van Binnenlands Bestuur heeft ook een ‘draaiboek vrijwillige fusies gemeente’ uitgegeven dat een leidraad vormt voor gemeenten die in dit fusietraject willen stappen. Hierin wordt het wetgevend kader uiteengezet en meer informatie gegeven over de timing en wat van de gemeenten wordt verwacht in elke stap van dit fusietraject.[9]

Naamgeving nieuwe gemeentes

Meestal koos men voor de naam van de fusiegemeente uit het aanbod van de deelnemende oude gemeenten. Het gevolg hiervan is dat de gekozen deelgemeente meestal als administratief centrum fungeert. Bij sommige fusies werd er om allerlei redenen gekozen voor een nieuwe naam.

Soms werd er gekozen voor een natuurlijk of historisch element :

Soms verwijst de nieuwe naam naar een overkoepelende naam die meerdere plaatsen bevatte:

Soms verwijst de nieuwe naam naar één deelgemeente, maar werd deze naam licht gewijzigd om een onderscheid te maken met de deelgemeente:

Soms wordt er verwezen naar twee voorgaande gemeentes door middel van een samenstelling met koppelteken. Opvallend is dat vooral in de provincie Limburg en West-Vlaanderen hiervoor gekozen werd. In andere gemeenten wordt een samengestelde naam ook wel informeel gebruikt om naar de fusiegemeente te verwijzen, bijvoorbeeld Machelen-Diegem.

Soms verwijst de nieuwe naam naar een plaats die voordien tot een fuserende gemeente met verschillende naam behoorde; vaak omdat het bij de oorspronkelijke vorming van die gemeente een kleinere plaats was. Later groeide deze kleine plaats sterk (Gouvy) of kreeg deze meer naambekendheid dan de oorspronkelijke gemeente (Blégny).

In de twee vrijwillige fusietrajecten, namelijk tussen Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek en tussen Kruishoutem en Zingem, kregen de inwoners inspraak in het kiezen van de nieuwe naam. Beide gemeenten lieten inwoners suggesties insturen waarna door een volksjury een shortlist werd samengesteld. Burgers konden dan stemmen op hun favoriete naam. De inwoners van Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek hebben zo al ‘Oudsbergen’ gekozen als naam voor hun nieuwe gemeente.[10]

Alternatieven

In het debat over gemeentefusies komt steeds ook het alternatief naar voren van samenwerkingsverbanden in plaats van fusies. Vooral in Frankrijk, waar nooit grootschalige fusies plaatsvonden, heeft men veel stedelijke en landelijke gemeentefederaties opgericht om een aantal lokale opdrachten bovenlokaal uit te voeren.

In de Belgische wetgeving van de jaren zeventig was ook de mogelijkheid voorzien om federaties van (landelijke) gemeenten op te richten en agglomeraties voor steden en hun randgemeenten. Met agglomeraties had men in het bijzonder Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en Charleroi op het oog. Enkel rond Brussel werden enkele federaties opgericht, die bij de fusie van 1 januari 1977 weer verdwenen.

De enige agglomeratie die effectief bestaan heeft, is de Brusselse Agglomeratie (officieel: "de agglomeratie waartoe de hoofdstad behoort"), die bestaat uit de stad Brussel en 18 andere gemeenten, die alle behoren tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (een van de vier taalgebieden, zoals vermeld in artikel 4 van de gecoördineerde grondwet).

Bij de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met ingang van 1 januari 1989, werd de Brusselse Agglomeratie als aparte publiekrechtelijke rechtspersoon weliswaar niet afgeschaft, maar werden wel de apart verkozen agglomeratieraad en het agglomeratiecollege opgeheven. In toepassing van artikel 163 van de gecoördineerde grondwet, uitgevoerd via de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, worden de bevoegdheden die volgens de wet betreffende de agglomeraties en federaties van gemeenten aan de raad en het college zijn opgedragen, bij wege van verordeningen en besluiten, uitgeoefend respectievelijk door het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement en door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.

Een alternatief voor fusies zien we ook in stadsregio’s. Deze samenwerkingsverbanden zijn gebaseerd op de ‘communautés urbaines’ zoals we die zien in Frankrijk. Gemeenten en steden werken hier op een intense manier samen op gemeenteoverschrijdende bevoegdheden. In Vlaanderen zien we hier een voorbeeld van in de Stadsregio Turnhout. Hier werkt de stad Turnhout samen met Oud-Turnhout, Beerse en Vosselaar op verschillende beleidsdomeinen zoals mobiliteit, handel, horeca en toerisme.[11]

Fusies van 1964

Op basis van de Eenheidswet kwam in 1964 de eerste systematische reeks fusies tot stand. Het ging over 110 kleine gemeenten die samengevoegd werden tot 37 nieuwe, grotere gehelen. De meeste van die gemeenten lagen in Wallonië. Deze fusie gaf weinig aanleiding tot weerstand, omdat het meestal om zeer kleine gemeenten ging die financieel nauwelijks nog armslag hadden. Soms voegde men landelijke gemeenten samen (zo bijvoorbeeld Opdorp bij Buggenhout, of de gemeenten Bergilers, Grandville, Lens-sur-Geer, Wouteringen en Oerle die samen de nieuwe gemeente Oerle (Oreye) gingen vormen), soms ook kleinere gemeenten bij de aangrenzende stad (zo bijvoorbeeld de samenvoeging van o.a. Eine, Ename, Nederename, Edelare, Bevere, Leupegem en Volkegem bij Oudenaarde, en Emelgem dat bij Izegem werd gevoegd).

Fusies van 1970 en 1971

Ook de fusies van 1970 en 1971 gebeurden op basis van de Eenheidswet. De fusies van 1970 waren een pak talrijker: er waren 300 gemeenten bij betrokken, die samengevoegd werden tot 95 nieuwe. Opvallend in deze reeks is bijvoorbeeld de fusie van Brugge met 7 aangrenzende gemeenten, waardoor een nieuwe grote stedelijke gemeente ontstond. Ook kleinere gemeenten werden samengevoegd (bijvoorbeeld de oprichting van de gemeente Brakel door 5 kleinere gemeenten op te heffen).

De laatste reeks fusies op basis van de Eenheidswet vond plaats in 1971. In feite ging het om een aantal fusieprocedures die men al had opgestart, maar die men niet meer binnen de voorgeschreven einddatum zou kunnen rondkrijgen. De procedure werd daarom bij wet met een jaar verlengd. Hierdoor werden 30 gemeenten opgeheven.

Fusies van 1976

De fusiereeksen vóór 1976 waren alles bij elkaar bescheiden in aantal en wekten weinig weerstand. Dat lag helemaal anders bij de fusies die op 1 januari 1977 in werking traden. Daarbij werd het aantal Belgische gemeenten van 2359 tot 596 gereduceerd. De fusie werd op relatief korte tijd doorgedrukt en ging in tegen de wens van veel gemeenten. Dit leidde in sommige gemeenten tot bitter verzet tegen de plannen, dat overigens maar af en toe succes had.

Reeds voor 1970 was men tot de conclusie gekomen dat grootschaliger fusieoperaties nodig waren om gemeenten voldoende bestuurskrachtig te maken en over voldoende middelen te laten beschikken voor een volwaardig lokaal beleid. Het voornemen voor omvangrijker fusies was opgenomen in de regeringsverklaring van de regering G. Eyskens V (1968-1972), een coalitie van christendemocraten en socialisten. Onder de minister van binnenlandse zaken in deze regering, Lucien Harmegnies, kwam een nieuwe procedure voor de fusies tot stand in de wet van 23 juli 1971 betreffende de samenvoeging van gemeenten en de wijziging van hun grenzen.

De wet legde het initiatief voor fusies bij de uitvoerende macht (de regering), die de fusieplannen moest laten bekrachtigen door een wet in het parlement. De fusies werden voorbereid door plannen van de administratie binnenlandse zaken. De uiteindelijke beslissingen moesten genomen worden door minister en regering, wat betekende dat de fusies in hoge mate een kabinetsaangelegenheid waren.

Echt schot in de zaak kwam er pas onder de regering Tindemans I (1974-1977), een coalitie van christendemocraten en liberalen, met als minister van binnenlandse zaken Joseph Michel. Grootschalige fusies maakten opnieuw deel uit van het regeerakkoord. Minister Michel hanteerde bovendien een strikt tijdsschema, omdat de hele operatie rond moest zijn voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1976 en in werking kunnen treden bij het aantreden van de nieuw samengestelde gemeenteraden op 1 januari 1977. De inspraakprocedures en debatten waren daardoor relatief kort. Het Koninklijk Besluit van 17 september 1975 legde de fusies vast, na felle debatten bekrachtigde het parlement de fusies met de wetten van 23 en 30 december 1975.

De procedure stipuleerde dat fusies mogelijk waren op basis van geografische, economische, sociale, culturele of financiële redenen. Strikte kwantitatieve criteria stonden niet in de wet, maar een vergroting van omvang en inwonertal waren niettemin richtinggevend.

Terugblikkend valt op dat de fusieoperatie van 1977 niet overal beantwoordt aan de criteria die tijdens de werkzaamheden naar voren geschoven zijn. Zo zijn soms kleine gemeenten buiten elke fusie gebleven, terwijl grotere gemeenten in bepaalde gevallen dan weer wel samengevoegd zijn. Ook valt op dat de voorstellen die voor advies aan gemeenten en provincies zijn voorgelegd daarna soms nog zijn gewijzigd zonder dat dat teruggaat op een advies of een motivatie. In de parlementaire debatten over de fusies zijn zeer vaak concrete politieke motieven in specifieke gemeenten gesuggereerd als werkelijke drijfveer om bepaalde fusies wel of niet door te voeren (meestal bestaande en potentiële meerderheden in gemeenteraden).

Het resultaat van de fusie is inderdaad een drastische vermindering van het aantal gemeenten en een aanmerkelijke schaalvergroting, maar niettemin ook een opvallend heterogene aard van de Belgische gemeenten. Zo blijven ook na de fusie vaak kleine gemeenten zonder duidelijke reden bestaan (bijvoorbeeld Borsbeek, Hove, Lendelede, Lint, Niel, Olne, Oud-Turnhout of Terhulpen). Een aantal regionale steden zijn min of meer met hun natuurlijke randgemeenten gefuseerd (bijvoorbeeld Aalst, Gent, Roeselare, Mechelen), terwijl dat bij andere niet gebeurde, zonder dat daar ooit een officiële reden voor is opgegeven (bijvoorbeeld Turnhout, dat met geen enkele gemeente fuseerde en Kortrijk, dat weliswaar met enkele landelijke kernen, maar nooit met zijn verstedelijkte randgemeenten Kuurne, Harelbeke of Zwevegem fuseerde).

In totaal ontsnapten van de 2359 gemeenten die in 1976 bestonden slechts 92 aan een fusie, onder meer de 19 tweetalige gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een aantal faciliteitengemeenten die omwille van hun taalregeling niet konden fuseren (o.a. Mesen, Ronse, Herstappe, Vloesberg). Het gemiddelde aantal inwoners per gemeente steeg op 1 januari 1977 van 4136 naar 16.565, de gemiddelde oppervlakte van 13 naar 52 km².

De schaalvergroting van de fusies van 1977 heeft ertoe bijgedragen dat de gemeenten in België een belangrijk bestuursniveau konden blijven. Tegelijk bemoeilijkt een zekere grilligheid in de gekozen samenvoegingen in een aantal gevallen een efficiënt sociaal, economisch en ruimtelijk beleid.

Fusie van 1983

In 1983 fuseerde de stad Antwerpen (vanaf dan opgedeeld in de districten Antwerpen en Berendrecht-Zandvliet-Lillo) met zeven randgemeenten: Berchem, Borgerhout, Deurne, Hoboken, Ekeren, Merksem en Wilrijk. Dat gebeurde volgens de dezelfde procedure en met hetzelfde Koninklijk Besluit als de fusies van 1977, maar de fusiewet van 30 december 1975 trad hier pas in voege op 1 januari 1983, wegens het specifieke karakter van de fusie. Alle gemeenten hadden hoge inwonertallen en bovendien aanzienlijke financiële problemen. De voormalige gemeenten werden districten genoemd, en kregen een officieuze, adviserende functie binnen het stadsbestuur. Met ingang van 1 januari 2001 verkregen zij opnieuw een bestuurlijke functie. De fusie creëerde de grootste gemeente van België naar inwonertal en de derde grootste naar oppervlakte (na Doornik en Couvin).

Door deze fusie van de stad Antwerpen met de randgemeenten werd het aantal Belgische gemeenten ten slotte gereduceerd tot 589.

Fusies van 2019

In 2010 beloofde Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Geert Bourgeois een subsidie van 4,125 miljoen euro voor gemeenten die vrijwillig fuseerden. Gemeenten die van deze regeling gebruik wilden maken moesten dit voor 2011 kenbaar maken zodat de fusie op 1 januari 2013 (na de gemeenteraadsverkiezingen in 2012) kon ingaan. Geen enkele gemeente ging op die oproep in.

Met het decreet Vrijwillige Samenvoeging van Gemeenten van 24 juni 2016 (in 2017 geïntegreerd in het Decreet Lokaal Bestuur) bestaat er een procedure die de gemeenten moeten volgen ingeval ze vrijwillig willen fuseren. Het decreet legt de financiële bonus voor een effectieve fusie vast.[12][13] Deze vrijwillige fusieronde kent een relatief beperkt succes, ondanks de aanlokkelijke financiële voordelen en ondanks de bedreiging dat het in een volgende legislatuur tot opgelegde fusies zou komen.

In Vlaanderen waren de eerste twee fusiekoppels in het vrijwillige fusietraject Meeuwen-Gruitrode met Opglabbeek en Kruishoutem met Zingem.[14][15] Intussen zijn er meer koppels in gesprek.

Volgende zeven fusies zijn een feit sinds 1 januari 2019, volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018.

In elke gemeente werd de fusie in de loop van 2017 goedgekeurd door de gemeenteraad, waarna een overgangsperiode intrad waarin de gemeenten en OCMW’s alleen lopende zaken konden behandelen. Het Vlaams Parlement keurde vervolgens op 25 april 2018 de ontwerpen van samenvoegingsdecreet goed, bekrachtigd op 4 mei, waarna de gemeentebesturen de voorbereiding voor de samenvoeging en de lokale verkiezingen konden starten.

  • Antwerpen
  • Limburg:
    • De gemeenten Opglabbeek en Meeuwen-Gruitrode maakten in november 2016 als eerste Vlaamse gemeenten officieel bekend de intentie te hebben om in 2019 te fuseren.[17] Op 26 juni 2017 werd de fusie van Opglabbeek en Meeuwen-Gruitrode officieel goedgekeurd op beide gemeenteraden. Beide gemeenten gingen over in de gemeente Oudsbergen.[18]
    • In 2017 bestudeerden Neerpelt, Overpelt en eventueel Hamont-Achel een mogelijke fusie. Hamont-Achel gaf aan niet te willen fuseren, maar Neerpelt en Overpelt beslisten dit wel te doen. De nieuwe gemeentenaam werd Pelt.[19]
  • Oost-Vlaanderen:
    • In september 2016 kondigden Kruishoutem en Zingem aan een fusie te onderzoeken. In december bekrachtigden de gemeenteraden van beide gemeenten in de Vlaamse Ardennen de intentie tot fusie.[20] In een burgerforum en verschillende hoorzittingen kregen de burgers inspraak in dit fusieproces. Uiteindelijk werd gekozen voor de naam Kruisem.[21]
    • Op 23 mei 2017 werd aangekondigd dat de gemeenten Aalter en Knesselare de beslissing hadden genomen om te fusioneren en een nieuwe gemeente zouden vormen die de naam Aalter zou dragen.[22] De fusie werd definitief goedgekeurd in beide gemeenteraden op 11 oktober 2017.[23]
    • Op 11 juli 2017 werd aangekondigd dat de gemeenten Deinze en Nevele de beslissing hadden genomen om te fusioneren.[24] Deinze en Nevele werden samengevoegd tot Deinze.
    • In september 2017 kondigden Waarschoot, Zomergem en Lovendegem hun fusieproject aan. De fusie tot de gemeente Lievegem werd op 21 december 2017 definitief goedgekeurd door de gemeenteraden van de drie betrokken gemeenten.[25]

Huidige toestand

Sinds 2019 zijn er geen herindelingen meer geweest. Hierdoor bedraagt het totaal aantal gemeenten in België 581:

Toekomst

Omdat vele Belgische gemeenten zowel qua oppervlakte als qua inwonersaantallen klein bevonden worden in vergelijking met bijvoorbeeld Nederlandse gemeenten, die gemiddeld bijna dubbel zo groot zijn, wordt vanuit sommige politieke cenakels regelmatig geopperd dat een aantal gemeenten zouden moeten fuseren. Sinds het Lambermontakkoord van 2000 valt de gemeentewet onder de bevoegdheid van de gewesten. Een nieuwe grootschalige landelijke fusieoperatie zoals in 1977 is hierdoor weinig waarschijnlijk.

Brussel

In Brussel is het streven het aantal gemeenten te beperken het grootst, maar ook politiek het moeilijkst realiseerbaar. Zo stelde Bert Anciaux in 2007 voor de "19 baronieën" samen te voegen tot zes nieuwe gemeenten samenvallend met de zes Brusselse politiezones. Anderen willen van Brussel één grote gemeente maken waarbij voor de huidige 19 gemeenten een nieuwe rol als onderhorig district weggelegd is (analoog aan de Antwerpse situatie).

Motivatie tot fuseren

De gemeenten hopen met deze fusies vooral een betere dienstverlening en een efficiëntere en krachtigere organisatie te kunnen bieden aan hun inwoners.

Het grote voordeel van deze vrijwillige fusie is dat de gemeenten zelf hun fusiepartner kunnen kiezen. Daarnaast kunnen ze door de bepalingen in het fusiedecreet genieten van financiële ondersteuning en overgangsmaatregelen zoals de schuldovername en de extra schepenen tijdens de eerste bestuursperiodes van de nieuwe gemeente.[14][15]

Overige fusiebesprekingen

Er bestond onder de lokale besturen initieel weinig animo om te fuseren. Door de motiverende maatregelen van de Vlaamse Overheid verandert dit echter stilaan.

  • Kruibeke had rond 2010 de intentie te kennen gegeven met buurgemeente Beveren te willen samengaan. In januari 2015 deelde de burgemeester van Kruibeke in de gemeenteraad mee dat geen verdere fusiegesprekken meer aan de orde waren, noch met Beveren, noch met andere gemeenten.[26]
  • De Vlaams-Brabantse gemeente Merchtem bekeek vanaf 2010 de mogelijkheid tot samengaan met buurgemeente Opwijk, maar deze gemeente was daar niet warm voor. Beide burgemeesters verklaarden zich in 2014 voorstanders van een fusie, echter "niet nu, maar later", zodat geen verdere fusiegesprekken werden gevoerd.[27]
  • Ook was er sprake van een eventuele fusie van de gemeente Zoersel met Malle en Schilde. Op een bijeenkomst in maart 2017 bleek dat de drie burgemeesters van deze gemeenten geen voorstander van de fusie waren. Er werd dan ook niet aan fusiegesprekken begonnen.[28]
  • In Hoeselt wilden sommigen besprekingen met de stad Bilzen over een mogelijke fusie, maar de tweede oordeelde, bij monde van zijn burgemeester, dat deze stap "niet aan de orde" was. Ook de burgemeester van Hoeselt was tegen een fusie gekant. Een voorstel om hierover in Hoeselt een volksraadpleging te houden, werd begin 2016 afgewezen.[29]
  • Sommigen in de faciliteitengemeenten Wezembeek-Oppem en Kraainem opperden een fusie als alternatief voor allerlei gezamenlijke problemen. Het is in beginsel mogelijk voor faciliteitengemeenten om te fuseren met een andere gemeente, maar Kraainem en Wezembeek-Oppem kennen een verschillend stelsel van faciliteiten: voor Kraainem gelden de "grote faciliteiten", voor Wezembeek-Oppem "kleine faciliteiten". Dit bemoeilijkt een eventuele fusie.
  • Tremelo en Begijnendijk overwegen een fusie.[30][31]
  • De gemeente Eeklo heeft aangegeven dat ze openstaat voor een fusie. Ze was, na de bekendmaking van de fusie tussen Aalter en Knesselare, voor een tweede maal vragende partij om met zijn buurgemeenten de fusiegesprekken te starten. Dit werd niet vol enthousiasme onthaald bij de omliggende gemeenten, die minder open staan voor een mogelijke fusie.[32]
  • In de lokale media werden in de periode 2011 - 2014 meerdere malen discussies geopend tot een mogelijke fusie tussen Veurne, Koksijde, Nieuwpoort en De Panne. Ook de kleinere plattelandsgemeente Alveringem werd genoemd als mogelijke fusiepartner. Enkel de burgemeester van Koksijde, als gemeente met het meeste inwoners, was voorstander. Uiteindelijk zijn er nooit fusiegesprekken opgestart tussen deze gemeenten. Mochten deze vijf gemeenten samen tot één grote gemeente fuseren zou deze meer dan 60.000 inwoners tellen (de twaalfde meest bevolkte gemeente van Vlaanderen), en ongeveer 270 km² groot zijn (de geografisch grootste gemeente van België).[33][34]

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.