kamer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kamer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkamər/
Woordafbreking
  • ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vertrek’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse cāmere, uit Laatlatijn camera, ontleend aan Oudgriekse καμάρα (kamára) ‘huifwagen, gewelfde kamer’. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kamer kamers
verkleinwoord kamertje kamertjes

Zelfstandig naamwoord

kamer v/m [3]

  1. een van de rest door muren afgescheiden deel van een huis met een eigen functie
  2. (juridisch) onderdeel van een rechtsprekend orgaan dat over bepaalde zaken uitspraken doet
    • De meervoudige kamer bestaat uit drie rechters die gezamenlijk meer ingewikkelde zaken behandelen. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.