vertrek
Nederlands
Woordafbreking
- ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kamer’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
- [2] Naamwoord van handeling van vertrekken. [2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vertrek | vertrekken |
verkleinwoord | vertrekje | vertrekjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vertrek | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
vertrek o
- een afgesloten deel van een woning
- Hij verliet het vertrek en begaf zich naar het balkon.
- de actie van het vertrekken of weggaan
- Zijn vertrek kwam nogal onaangekondigd.
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vertrekken |
vertrek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
- Ik vertrek.
- gebiedende wijs van vertrekken
- Vertrek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
- Vertrek je?
Gangbaarheid
- Het woord vertrek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vertrek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.