vertrek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kamer’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  • [2] Naamwoord van handeling van vertrekken. [2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord vertrek vertrekken
verkleinwoord vertrekje vertrekjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord vertrek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vertrek o

  1. een afgesloten deel van een woning
    • Hij verliet het vertrek en begaf zich naar het balkon. 
  1. de actie van het vertrekken of weggaan
    • Zijn vertrek kwam nogal onaangekondigd. 
Hyponiemen
  • achtervertrek
  • bidvertrek
  • bijvertrek
  • boekvertrek
  • slaapvertrek
  • spoedvertrek
  • voorvertrek
Afgeleide begrippen
  • gevertrek
  • vertrekbegeleiding
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vertrekken

vertrek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
    • Ik vertrek. 
  2. gebiedende wijs van vertrekken
    • Vertrek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
    • Vertrek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vertrek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.