Kamerlid
Nederlands
Woordafbreking
- Ka·mer·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van Kamer en lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Kamerlid | Kamerleden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Kamerlid o
- iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
- Na dit schandaal traden een aantal ervaren Kamerleden af.
- Kamerlid Wybren van Haga van de VVD wist eind november de aandacht van bijna de gehele media op zich te vestigen met een voorstel geld vrij te maken voor geboortebeperking in Afrika, omdat dat ‘meer rendement oplevert dan investeren in honger of onderwijs’. [1]
Vertalingen
1. iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
Gangbaarheid
- Het woord Kamerlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kamerlid' (met kleine letter) herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.