kamerbewoner
Nederlands
Woordafbreking
- ka·mer·be·wo·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kamer en bewoner
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kamerbewoner | kamerbewoners |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kamerbewoner m [1]
- iemand die een of meer kamers in een huis huurt en dus niet de hele woning, vaak gaat het hier om eenpersoonshuishoudens van studenten
- Van de studenten die aan een nieuwe bachelor of master zijn begonnen is het aandeel kamerbewoners gezakt van 37 procent naar 30 procent. Van de studenten van minstens 20 jaar oud die aan een master zijn begonnen, is hetzelfde percentage zelfstandig blijven wonen. [2]
Synoniemen
- inwonende
Gangbaarheid
- Het woord kamerbewoner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.